Da Vinci was gefascineerd door de geometrische verhoudingen van de natuur. In zijn beroemde werk, de Vitruviusman, illustreerde hij hoe het menselijk lichaam een perfecte uitdrukking van geometrie en symmetrie is. Schoonheid ontstaat wanneer dingen in proportie zijn, wat leidt tot visuele harmonie. Dit deed Da Vinci door gebruik te maken van De Gulden Snede (Sectio Aurea), een verhouding die overal in de natuur voorkomt en vaak wordt geassocieerd met esthetische perfectie. Hiermee kon hij zeer realistische en dynamische verhoudingen en gezichtsuitdrukkingen vastleggen in zijn tekeningen en schilderijen. Hiervoor bestudeerde hij het menselijk lichaam gedetailleerd, zowel de botstructuren, spieren en zenuwen om de anatomie te begrijpen, als observatie van beweging en expressie.
Da Vinci zag schoonheid niet als iets oppervlakkigs, maar als een balans tussen uiterlijk en innerlijke kwaliteiten. Hij benadrukte dat ware schoonheid voortkomt uit innerlijke harmonie, intelligentie en de juiste verhouding van de delen tot het geheel. Zijn beroemdste werken, zoals de ‘Mona Lisa’, worden bewonderd vanwege hun mysterieuze combinatie van uiterlijke en innerlijke schoonheid. Da Vinci’s portretten, zoals de ‘Mona Lisa’ en ‘De Dame met de Hermelijn’, tonen niet alleen uiterlijke schoonheid, maar ook een subtiele expressie van emoties. Dit principe benadrukt dat ware schoonheid ook emotionele diepte en innerlijke rijkdom omvat.
In het Da Vinci-principe is schoonheid dus meer dan een kwestie van uiterlijk vertoon. Het omvat de harmonie van natuurlijke proporties, de levendigheid van het leven en de verbinding tussen innerlijke en uiterlijke kwaliteiten. Allemaal geworteld in een diepe observatie van de natuur en het menselijke leven.